Als levensbeschouwingsdocent op de pabo van Saxion Hogeschool is Carolina Blanken dagelijks bezig met de relatie tussen levensbeschouwing en burgerschapsvorming. Dit probeert zij ook haar studenten, die straks voor de klas komen te staan, mee te geven. Maar het ingewikkelde landschap maakt dat er niet per se makkelijker op. “Ik merk nu de burgerschapsopdracht er ligt, dat identiteit slechts als een klein onderdeel wordt gezien. Dat vind ik bijzonder. Want hoe kun je burger zijn als je niet eerst weet wie je zelf bent, wat je levensbeschouwing is en waarvoor je ’s ochtends uit bed komt?”
Carolina Blanken werkt een groot deel van haar werkzame leven binnen het onderwijs. Eerst binnen het voortgezet onderwijs, waar ze het vak levensbeschouwing aan leerlingen gaf. Nu ondersteunt ze op de pabo ook toekomstige leerkrachten in hoe zij vorm kunnen geven aan levensbeschouwing in de klas. “Burgerschap speelt daar een grote rol in. Want bij het ontdekken van je levensbeschouwing kijk je niet alleen maar naar wie je zelf bent, maar ook naar hoe je je tot de ander verhoudt. Zonder de ander ben je namelijk niets.”
Waar Blanken zich zorgen over maakt in de aangepaste burgerschapsopdracht, is dat we moeten waken voor het vervallen in een staatsburgerschap. Ook is ze kritisch op het proces van de nieuwe kerndoelen van burgerschapsvorming. Want hoe kun je kerndoelen burgerschap formuleren als je niet hebt bepaald wat goed burgerschap is? Daar ligt gelijk ook het punt waar Blanken over valt. “De overheid moet niet bepalen wat een goede burger is. Scholen moeten juist de ruimte krijgen om zich aan te sluiten bij wat de maatschappij van hen vraagt. En daarmee krijgen kinderen en jongeren de vrijheid om te ontdekken wie ze zijn.”
Meer aandacht voor zingeving
Net als Verus herkent Blanken dat burgerschap nu erg in de schijnwerpers staat. Ze merkt dat burgerschap een doel voor ogen heeft: een participerende burger die meer betrokken is in de samenleving. Tegelijkertijd hoort ze van haar pabo-studenten heel andere observaties, namelijk: ‘Kinderen hebben geen goede normen en waarden meer’.
“Betekent dit dan dat we hier het gesprek over aan moeten gaan? Gaan we het moreel kompas versterken? En waar zit ‘m dat dan in? Veel dingen beginnen bij zingevingsvraagstukken en door na te denken hoe jij zelf in het leven staat. Ik zie als docent dat er in het voortgezet onderwijs steeds minder plek is voor levensbeschouwing. Maar aan de andere kant wordt wel de burgerschapsopdracht opgelegd. Nieuwe mensen pakken die opdracht op binnen de scholen, terwijl er al zoveel professionals zijn die de kennis in huis hebben.”
Het gevolg hiervan is dat er mogelijk meer technieken of systemen worden ingezet om kinderen te leren om samen te leven, zonder dat de essentie wordt gepakt van wat burgerschap echt voor kinderen betekent. “Want waarom wil je eigenlijk met iemand samen leven, wat is jouw bijdrage daarin en wat verwacht je van de ander? Als je daar geen oog voor hebt, loop je het risico dat je juist het tegenovergestelde bereikt. Bij goed burgerschap zorgen we er mijns inziens voor dat we mooie mensen in hun kracht zetten, die weten wat ze belangrijk vinden en hoe ze zich verhouden tot onze maatschappij.”
Met elkaar in gesprek
De levensbeschouwingsdocente leert niet alleen haar studenten hoe zij hier in hun toekomstige klassen mee om kunnen gaan: ze gaat zelf ook de gesprekken aan over waar het schuurt of wat er op hun bordje komt. “Tijdens de coronajaren hebben we niet veel live kunnen doen wat betreft levensbeschouwelijk onderwijs. Online heb je namelijk niet geheel dezelfde veiligheid waar je gesprekken over zingeving of drijfveren kunt voeren. Terwijl er tegelijkertijd wel kritische vragen door studenten worden gesteld over actuele ontwikkelingen. Zo ook over het gebruik van cartoons over religie. Hoe bespreek je dat in MS Teams, met de kans dat iets wordt opgenomen? Betekent het dat je het dan niet moet doen? Ik ben er juist het gesprek over aangegaan. Want ik vind het belangrijk dat toekomstige leerkrachten zien hoe waardevol het is om met elkaar hierover te praten en de verschillende perspectieven te belichten.”
Een ander voorbeeld is het begin van de oorlog in Oekraïne, nu een jaar geleden. Blanken kreeg een groep tweedejaars studenten voor haar neus die door corona nog maar weinig met elkaar live in de klas had gezeten. “Op dat moment kun je het onderwerp oorlog niet vermijden. Dit soort dingen komen namelijk ook straks binnen in hun klas. We zijn toen met elkaar in een kring gaan zitten, om ook even een moment te creëren zonder laptops of smartphones. Zo waren de studenten echt even aanwezig en hadden ze aandacht voor welk gevoel de oorlog bij hen opriep. En wat dit met hen deed. Studenten zien op die manier dat iedereen er anders in zit. De een heeft zorgen over de stroom vluchtelingen die naar Nederland dreigde te komen met een krappe woningmarkt. Terwijl een ander zegt dat iedereen welkom is. Het is menselijk om je zorgen te maken. Uiteindelijk zie je dat er dezelfde angsten of waarden onder liggen, terwijl hoe je iets aanvliegt anders is. Je hoeft niet met dezelfde mening de deur uit te gaan, maar wel leren luisteren en elkaar leren begrijpen. En als het over burgerschap gaat: op een goede manier tot elkaar leren verhouden, waarbij je zelf moet leren invullen wat ‘goed’ dan is.”