De onderwijsvrijheid, vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet, staat weer eens ter discussie. Vooral de financiering van religieuze scholen – met name die van islamitische scholen – is een doorn in het oog van velen. Het debat rond onderwijsvrijheid wordt bijna uitsluitend gevoerd met ideologische argumenten. „Religie op school is niet meer van deze tijd”, is waarschijnlijk de meest herhaalde constatering.
Maar waar blijven de argumenten die gestoeld zijn op wetenschappelijke en empirische gegevens? Welke gevolgen heeft het feit dat een school bijzonder is bijvoorbeeld op de kwaliteit, of op gelijke kansen? Als het over het klimaat gaat, zouden we het ook niet aanvaarden dat er enkel feitenvrije analyses worden gemaakt. Het is dus hoog tijd om onderwijsvrijheid en hieraan gerelateerde subsidiëring van religieuze scholen te bespreken op basis van wetenschappelijke bevindingen.
Er zijn heel wat (inter)nationale studies uitgevoerd naar de effectiviteit van het bijzonder onderwijs, scholen die bekostigd worden door de overheid en bestuurd worden door (religieuze) verenigingen of stichtingen. Analyses van internationale onderzoeken naar schoolprestaties (PISA) wijzen uit dat in de meeste landen bijzondere scholen het aanzienlijk beter doen dan openbare scholen, ook wanneer er rekening wordt gehouden met de samenstelling van de leerlingenpopulatie. Maar privéscholen die niet gefinancierd worden door de overheid doen het slechter. Dit betekent dat het gedeeltelijk inperken van onderwijsvrijheid door bijzonder onderwijs niet meer te financieren ten koste zal gaan van de kwaliteit van het onderwijs in termen van leeropbrengsten.
De betere leeropbrengsten van bijzondere scholen hebben onder meer te maken met de pedagogische vrijheden die deze scholen hebben. Natuurlijk is toezicht op kwaliteit van scholen door de overheid wenselijk, maar recente OESO-rapporten laten zien dat vergaande overheidsbemoeienis samenhangt met lagere leerprestaties, terwijl pedagogische vrijheid juist samenhangt met hogere leeropbrengsten.
Islamitisch basisonderwijs het beste
Wanneer we inzoomen op resultaten van de eindtoets op de Nederlandse basisscholen, zien we een bevestiging hiervan. Zo blijkt uit de jaarlijkse ranglijsten van basisscholen, dat vooral religieuze scholen beter presteren. Uitgerekend islamitisch onderwijs – dat vandaag de dag zo verketterd wordt – levert al vijf jaar de beste leeropbrengsten op bij de eindtoets. Dit is een toonbeeld van succes. We mogen daar als land best wel trots op zijn.
Wanneer we bijzondere scholen niet meer zouden financieren, zouden we enkel nog openbare scholen overhouden. In dat geval moeten we aanvaarden dat alle scholen dan op het niveau van de openbare scholen presteren. Anders gezegd, wie onderwijsvrijheid opgeeft omwille van anti-religieus sentiment, offert de kwaliteit van het onderwijs op voor zijn ideologie. Ironisch genoeg zijn het liberale seculieren die het meest ideologisch zijn in dit debat.
Als we onderwijsvrijheid en de bekostiging van religieuze scholen laten vallen, zullen we niet alleen op het vlak van onderwijskwaliteit inboeten, maar ook van kansengelijkheid. Kinderen uit etnische minderheidsgroepen en uit gezinnen met een laag inkomen krijgen nog altijd minder kansen in het onderwijs. Hoewel men vaak ervan uitgaat dat er een spanning is tussen vrijheid en gelijkheid, wijzen empirische studies in het onderwijs uit dat vrijheid van (in)richting juist een stimulans kan zijn voor meer kansengelijkheid.
God kan het niet zonder overheid en gemeenschap
Dit heeft volgens de socioloog James Coleman te maken met het feit dat religieuze scholen meer ‘sociaal kapitaal’ bieden dan overheidsscholen. Dat betekent dat in religieuze scholen een sociaal vangnet is dat bestaat uit een gemeenschap van ouders en leraren die zich geroepen voelen door de levensbeschouwelijke richting van hun school. Dat sociaal kapitaal en daarmee samenhangende sociale cohesie is veel minder beschikbaar in neutrale overheidsscholen.
Blijkbaar is religie (of een andere roeping) een betere motivator voor de ouders en docenten dan neutraliteit. Hierdoor slagen religieuze scholen beter erin om kinderen uit kwetsbare groepen goed te laten presteren en de positieve effecten zijn niet alleen beperkt tot gelovige leerlingen. Voorwaarde is wel dat de scholen optimaal bestuurd worden, regelmatig gecontroleerd worden op hun kwaliteit en omgeven zijn door een goed functioneerde gemeenschap. God kan het niet zonder de overheid en de gemeenschap van betrokken ouders en leraren.
Vrij onderwijs tegen kansenongelijkheid
Empirische analyses geven Coleman doorgaans gelijk. Zo blijkt uit meta-analyses van de Amerikaanse onderwijsonderzoeker William Jeynes dat religieuze scholen een van de meest effectieve manieren zijn om de onderwijsongelijkheid op het vlak van leerprestaties te verminderen. Het vergelijkbare succes dat islamitische scholen in Nederland met kansarme leerlingen boeken, is dus geen uitzondering, maar de regel. Wie echt geeft om goed onderwijs, zou regulier islamitisch onderwijs net moeten toejuichen.
Kortom, het is niet verantwoord dat het debat rond onderwijsvrijheid gevoerd wordt zonder de rijke informatie uit wetenschappelijke studies. Deze wijzen doorgaans op de bijzondere bijdragen van bijzondere scholen, inclusief islamitisch onderwijs. Zou het kunnen dat deze empirische bevindingen zo weinig aan bod komen omdat ze ingaan tegen de mening van de liberale en seculiere meerderheid? Laten we niet vergeten dat het Nederlands onderwijsstelsel met onze onderwijsvrijheid, dus met artikel 23 van de grondwet, erin slaagde om hoge leeropbrengsten te verzoenen met relatief hoge kansengelijkheid. Dat mogen we niet zomaar opgeven. Het gaat immers over kernwaarden van onze samenleving: vrijheid en gelijkheid.